Ronde 2 | 2 Sessie Water als drager van de transitie in veenweidegebieden: wie krijgt hoeveel?
Het Friese veenweidegebied staat onder grote druk. Het tegengaan van verzilting vraagt om veel zoet water, dat steeds schaarser wordt. Bovendien daalt de bodem door veenoxidatie: een proces dat onomkeerbaar is. Er zijn dus ingrijpende maatregelen nodig. Maar hoe krijg je die van de grond? Kiezen we voor dwang of voor overleg? Of moet er eerst een beter perspectief voor de boeren komen?
Verdwijnend veen
Jan van Rijen van Wetterskip Fryslân zet de uitdagingen in de Friese veenweidegebieden uiteen. De provincie zit hydrologisch complex in elkaar, zo vertelt hij. Er is veel infiltratie van zoute kwel; anderzijds is er grondwater dat vanuit de hoger gelegen zandgronden richting de veenweide stroomt. Maar daartussenin liggen diepe veenpolders die een drainerende werking hebben. Over het totaaleffect is Van Rijen stellig: “Ondanks het beleid ten aanzien van een hoger waterpeil blijft het veen oxideren. Het merendeel zal over 100 tot 150 jaar verdwenen zijn.”
Geen lokale opgave
Vier kenners nemen plaats in een panel om hierover door te praten. “Het is een beetje een onheilsverhaal”, vindt Liz van Duin, directeur Waterkwaliteit en Grote Wateren bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). “Het toont heel duidelijk de urgentie en de complexiteit. Een beetje rommelen in de marge gaat niet helpen.”
“Het is duidelijk dat dit geen lokale opgave is”, zegt Mirjam Sterk, voorzitter van de landelijke Regiegroep Veenweiden en CDA-gedeputeerde voor de provincie Utrecht. “Maar hoe zorg je nu dat je die urgentie kunt verbinden aan perspectief voor dat gebied? Daarvoor is nog veel kennis nodig, en nieuwe bedrijfseconomische modellen.”
Te laat gestart
Ook Johan Osinga, Directeur-Generaal Regieorganisatie Transitie Landelijk Gebied bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), zegt te schrikken van het verhaal van Van Rijen. “Dit vraagt nog veel meer van ons dan ik had ingeschat. Maatregelen waarmee je morgen al kunt beginnen, daarmee ben je er niet.” Overleg en participatie zijn volgens hem cruciaal: “Als je de mensen niet kunt meekrijgen, niet kunt laten zien waarom dit nodig is, dan gaat het niet gebeuren. Met dat overleg zijn we in dit dossier misschien te laat gestart.”
Samenleving meekrijgen
Meindert Smallenbroek, directeur van de Unie van Waterschappen: “Ik schrok hier helemaal niet van, ik werd hier juist vrolijk van. Hier zien we een waterschap dat zijn verantwoordelijkheid neemt en duidelijk aangeeft: dit is er aan de hand en dit moet er gebeuren.” Smallenbroek vestigt de aandacht op een citaat uit Van Rijens verhaal: ‘Technisch lukt het nu niet meer.’ Smallenbroek: “Dat is uit de mond van een waterschapper een revolutionair zinnetje, want 800 jaar lang hebben de waterschappen technisch alles gekund om ons land veilig te houden, en zelfs nieuw land te maken. De bal ligt nu dus bij de provinciehuizen en ministeries. Maar daar moeten we ook echt de samenleving in meekrijgen.”
Meer bij de waterschappen
Een deelnemer merkt op dat de taak van ruimtelijke ordening misschien wel méér bij de waterschappen zou moeten liggen. “Er verrijzen steeds meer woningen in de diepe polders. Dat zou toch echt niet meer moeten.” Een andere deelnemer vraagt: “Wie dwingt die transitie af? Alles is op basis van vrijwilligheid.” Sterk vindt dat we daar anders naar moeten kijken: “Er zijn genoeg boeren die willen veranderen, maar er ontbreekt perspectief.”
Een afsluitende peiling onder de deelnemers wijst uit dat zij de problemen in de veenweiden unaniem urgent vinden, en wat dat betreft maar matig vertrouwen hebben in de toekomst. Ze zijn wel optimistisch over de rol die zij zelf kunnen spelen, in hun eigen organisaties.